3
Tegen de tijd dat de taxi me thuis afzette, had ik in gedachten ons gesprek zo vaak teruggespoeld dat ik het gevoel kreeg dat het iemand anders was overkomen of dat ik het op tv had gezien. De exacte woorden vervaagden, elk gebaar werd overdreven of verruild voor iets wat niet gebeurd was, maar het eindresultaat was steevast hetzelfde, hoe vaak ik het ook terugspoelde. Ik ben niet de ware. Hij houdt niet van me. Hij wil me niet.
Het duurde veel te lang voor ik mijn sleutels in het slot kreeg en toen het me eindelijk lukte om binnen te komen, zag ik toen ik het licht aandeed vijf jaar gelukkige herinneringen aan weerszijden van onze gang. Vakantiekiekjes, concertkaartjes, servetjes uit restaurants, ansichtkaarten van vakanties, alles wat we tijdens onze relatie hadden verzameld, opgeplakt, ingelijst en opgehangen, tot aan het bonnetje van de drankjes op ons eerste afspraakje toe. Hij had het bewaard en aan me gegeven op de dag dat we gingen samenwonen. Het kon niet waar zijn dat dit gebeurde.
Uitgeput deed ik het licht uit en liep de slaapkamer in, terwijl ik intussen mijn schoenen uitschopte en me al hinkend uit mijn topje en spijkerbroek wurmde. Ik had het bed opgemaakt voordat ik wegging, in de hoop er samen met Simon op neer te vallen, en niet met een betraand gezicht en een geschaafde knie. Ondanks het feit dat ik al een paar weken alleen sliep, was dit de eerste nacht sinds de ‘pauze’ dat ik me alleen voelde. De eerste keer dat ik alleen was. Ik ruilde mijn weinig comfortabele ondergoed voor een oud t-shirt van Simon dat ik in mijn kussensloop had verborgen, samen met een afzakkende boxershort waar het elastiek uit was. Ik ging op mijn rug liggen en staarde naar het plafond, terwijl Simons woorden door mijn hoofd bleven zoemen alsof ik de tv aan had laten staan. Slapen lukte niet, ik moest aan de belachelijkste dingen denken. Dat mijn creditcard bijna verlopen was. Ik moest nog twee afleveringen van Glee kijken op Sky Plus voordat ze uit het geheugen werden gewist. Dit was de eerste avond in ruim vier jaar dat ik mijn gezicht niet had gewassen. Daarom moest ik altijd lijstjes maken. Wat de status van mijn relatie ook was, niemand zat te wachten op een pukkelige visagiste. Ik glipte het bed uit en hees de wijde onderbroek op.
In de gang stak ik mijn hand uit naar mijn favoriete foto, die het jaar ervoor op Emelies verjaardag was genomen. Simon stond te lachen om een opmerking van Matthew en ik had mijn armen om zijn nek heen geslagen en mijn hoofd tegen zijn schouder gevlijd. Hij was knap, ik zag er niet dik uit en we waren gelukkig. Het perfecte plaatje. Ik voelde de snikken in mijn borst opwellen, toen ik iets bij de voordeur hoorde. Ik deed het licht aan en tuurde door de ruit. Het was Simon. Ik wachtte een paar seconden en wist niet wat ik moest denken voor ik het slot openschoof en de deur opendeed
Zijn linkeroog werd al blauw en hoewel iemand had geprobeerd hem op te lappen, zat er nog bloed op zijn neus en zijn lip was kapot. Zijn gehavende gezicht en mijn verleidelijke ensemble vormden zo’n totaal ander geheel dan dat perfecte plaatje, dat ik er bijna om moest glimlachen. Bijna.
‘Het slot moet gesmeerd,’ mompelde ik terwijl ik met een hand mijn short omhooghield.
‘Het spijt me.’ Simon stond nog steeds buiten.
‘Kun jij niets aan doen,’ zei ik schouderophalend. ‘Het gaat al eeuwen zo lastig open.’
‘Nee, het spijt me,’ zei hij weer.
Ik deed een stap opzij om hem binnen te laten, met mijn rug tegen de muur met de foto’s gedrukt. Hij bleef vlak voor me staan en deed zijn mond open om iets te zeggen, toen hij van gedachten veranderde.
‘Simon?’
Hij bleef staan, draaide zich om en bekeek me van top tot teen.
‘Is dat mijn t-shirt?’ vroeg hij.
‘Ja.’ Ik trok aan de gerafelde zoom. ‘Dat slaapt zo lekker.’
‘Ik dacht dat je het had weggegooid.’
Ik voelde dat mijn onderlip begon te trillen en schudde mijn hoofd. Ik kneep mijn tenen samen en veinsde een geeuw om de tranen terug te dringen.
‘Juist,’ zei hij, met zijn handen diep in zijn zakken.
Ik knikte. Hij stond daar maar, gehavend, bont en blauw en ellendig naar die schoenen te staren die ik nooit eerder had gezien. Ik wist dat ik iets moest zeggen en dat ik daar niet mee moest wachten. Tegen de ochtend zou het voorbij zijn. Relaties als de onze stierven altijd ’s nachts een stille dood; wij waren geen types voor een gewelddadig, bloederig einde dat voor iedereen te volgen was. Daar waren we veel te Brits voor. Maar mijn tong was verlamd door de vele vragen en mijn hart leek al dood. Ik slikte moeizaam en deed mijn mond open, zonder dat ik wist wat eruit zou komen.
‘Nieuwe schoenen?’
Even wist ik echt niet wat er gebeurde, en staarde ik nog steeds naar Simons schoenen toen ze mijn kant op kwamen, en ineens waren zijn armen om me heen en voelde ik zijn warme, vochtige gezicht tegen het mijne. Pas toen ik de fotolijst in mijn schouderblad voelde drukken besefte ik dat we aan het zoenen waren, dat zijn handen over mijn lichaam gleden en zich in mijn haar vlochten.
‘Het spijt me,’ zei hij in mijn haar. ‘Het spijt me vreselijk.’
Instinctief sloeg ik mijn armen om zijn nek en mijn lippen reageerden als vanzelf, maar de scherpe punt van het fotolijstje drukte nog steeds in mijn rug. Pas toen zijn lippen van mijn mond naar mijn hals dwaalden, besefte ik dat mijn ogen open waren en dat er helemaal niets met me gebeurde. Wat was er aan de hand? Dit was mijn plan geweest. Simon stopte even en keek me aan met een gezicht dat ik niet van hem kende, deels verward en deels gedreven door wellust. Ik had de afgelopen vijf jaar beide uitdrukkingen vaak genoeg gezien, maar dit was een nieuwe combi.
‘Rach?’ zei hij hijgend. Zijn bezorgdheid was logisch: ten eerste waren kussen in mijn hals de manier om me in bed te krijgen, zoals hij heel goed wist; ten tweede had ik hier al zo lang naar verlangd dat ik op zijn minst een reactie zou moeten vertonen. Er was duidelijk iets mis. ‘Rach, echt, het spijt me.’
‘Hou op. Je hoeft dat niet steeds te zeggen,’ zei een stem die als de mijne klonk. Als hij zich verontschuldigde, betekende dat dat hij een reden had om dat te doen en daar kon ik op dit moment niet tegen.
‘Oké.’ Hij greep mijn haar en legde het over mijn ene schouder, een gebaar dat zo vertrouwd was dat mijn maag een snoekduik maakte. ‘Oké.’
Ik knikte en sloot mijn ogen toen hij zich naar me toe boog om me opnieuw te kussen. Ik beantwoordde zijn kus en probeerde zijn gewonde lip te ontzien. Maar die gewonde lip kon hem niets schelen. Voor de eerste keer in een maand tijd wilde hij me, dus liet ik me meenemen naar de slaapkamer, waar hij me op bed duwde, en ik voelde de vertrouwde last van zijn lichaam. Ik hoefde niet te denken, ik hoefde niets te doen, zijn handen begonnen hun gebruikelijke route over mijn lichaam, zijn lippen gleden over mijn sleutelbeen, mijn linkerbeen krulde zich rond zijn middel. Ik had dit zo gemist. Ik had hem zo gemist. Mijn lichaam zou om hem moeten schreeuwen, niet alleen maar reageren. Het was gewoon vreemd omdat het zo lang geleden was, dat was alles. En dus negeerde ik het stemmetje in mijn hoofd dat steeds herhaalde ‘niet de ware, niet de ware, niet de ware’. In plaats daarvan sloot ik mijn ogen en speelde mijn rol. Ik had hem terug. En dat was wat ik wilde. Hij was wat ik wilde. En hij was weer van mij.
De volgende ochtend begon als elke andere ochtend, het zonlicht viel volop binnen door de te dunne vitrage voor het slaapkamerraam, waar ik nooit verduisteringsgordijnen voor had gekocht, omdat Simon het prettig vond om wakker te worden bij daglicht. En alsof hij nooit weg was geweest, lag hij daar naast me, en speelde het licht op zijn donkerblonde haar, dat daardoor bijna goud leek. Ik lag op mijn zij, een paar centimeter van hem af, en keek naar hem. De afgelopen nacht was vreemd geweest, het gevoel dat we eerst hadden moeten praten had ik niet helemaal van me af kunnen schudden, maar vanochtend voelde alles goed. We waren weer bij elkaar. Aan wat voor gekte hij ook had geleden, het was nu voorbij.
Ik draaide me op mijn rug, voorzichtig om hem niet wakker te maken, en glimlachte in mezelf toen ik aan mijn dagtaken dacht. Misschien kon ik het lijstje voor vandaag laten voor wat het was: de post kon ik maandag ook wel op het postkantoor halen en ik zou morgen een verjaardagskaart voor Matthew kopen. Maar ik moest wel nodig boodschappen doen – we hadden niets meer in huis. Ik glipte het bed uit zonder het matras te laten veren en pakte mijn spijkerbroek en topje van de vorige avond, die nog in een triest hoopje op de vloer lagen. Ik kleedde me in de gang aan, greep op weg naar de deur mijn telefoon, betaalpas, sleutels en vest, en bleef alleen even staan om het fotolijstje recht te hangen dat we de vorige avond van zijn plaats hadden verschoven. Niet dat alles waterpas hing, maar toen ik deze foto zo scheef tegen het lijstje ernaast zag hangen, kwam mijn dwangneurose weer boven. Ik hing hem recht, maar het zag er nog niet goed uit. In plaats van er tijd in te steken en lawaai te maken, haalde ik de lijst van het haakje en zette hem tegen muur, waarbij ik in gedachten op mijn to do-lijstje noteerde dat ik het later goed moest ophangen. Na het ontbijt. Na datgene wat Simon vandaag ook maar wilde doen. Ik zou mijn lijstje voor morgen opnieuw maken. Mijn dwangneurose was weer tot bedaren gebracht.
Het was supervroeg voor de zaterdag, bijna heel Londen sliep nog, maar er raasden wel bussen langs en weekendwerkers liepen op straat met gebogen hoofd en hun oortelefoon in. Ik bracht wat lipbalsem op, betastte zacht mijn geschuurde huid en draaide mijn haar tot een tamelijk strakke knot achter op mijn hoofd terwijl ik de straat af slenterde. Ik moest het eigenlijk laten knippen; ik had veel te veel haar voor één persoon. Maar Simon vond het mooi als het lang was. En ik was eraan gewend. Ook al noemde Dan me Cousin Itt als ik het tijdens het werk los droeg.
Ik kon bijna niet geloven dat Paul met Simon op de vuist was gegaan. Het was het aardigste wat hij ooit voor me had gedaan. Daarmee maakte hij helemaal goed dat hij ooit het haar van al mijn My Little Pony’s had afgeknipt. Nou ja, misschien niet van allemaal. Ik moest hem maar even bellen om hem te laten weten dat we het hadden goedgemaakt, anders zou het op de bruiloft van mijn vader over een paar weken een gespannen toestand worden. Op dit moment moest ik mijn hersens erbij houden om gebak, koffie en room te kopen. En waarschijnlijk vlekkentovenaar om het bloed uit Simons overhemd te halen. En dan zeggen ze dat er geen romantiek meer bestaat.
Het was ongerijmd druk in de supermarkt, allemaal mensen die op weg naar hun werk broodjes tonijn voor de lunch kochten, vroege vogels die boodschappen voor het weekend insloegen, en een stuk of wat verkreukeld uitziende heren met een vreselijk zelfvoldane uitdrukking op hun gezicht.
‘Alles goed?’ Iemand die naar YSL Kouros rook knikte me toe bij de croissants. ‘Zware nacht gehad?’
‘Zoiets,’ zei ik zonder hem aan te kijken. Wist hij niet dat hij in Londen was? Daar sprak je geen vreemden aan. Je sprak zelfs de eerste vijf jaar niet met de buren, tenzij het was om te klagen over lawaai of over een kat die de tuin had bevuild.
‘Ja, de truc is om de deur uit te zijn voor “men ontwaakt”,’ zei hij, terwijl hij een plastic tas vulde met kaneelbroodjes. ‘Maar ik laat altijd een briefje achter. Je moet een briefje achterlaten. Het is gewoon ondenkbaar om dat niet te doen.’
‘Juist,’ zei ik met een strak lachje en ik liep langzaam naar de rij voor de kassa.
Hij kwam achter me aan.
‘Ik heb altijd te doen met meisjes,’ vervolgde hij. ‘Je weet wel, je ziet een vent in dezelfde kleren als de vorige dag, en iedereen denkt: goed gedaan, man! Maar als je ’s zaterdags om zes uur ’s ochtends een meisje ziet lopen in de kleren van de vorige dag denkt iedereen alleen maar: wat een slet.’
‘Ja,’ zei ik, terwijl ik de artikelen in mijn mandje inspecteerde voordat ik besefte wat hij had gezegd. ‘Sorry, wat zei je?’
‘Maar ik niet, hoor.’ Meneer Kouros wierp zijn handen in de lucht en morste Red Bull uit zijn reeds geopende blikje. ‘Ik oordeel niet. En het is ook weer niet zo dat bij jou je rokje maar net je billen bedekt en je tieten uit je bloes hangen, toch? Ziet er goed uit.’
Lekker was dat. De charmeur was niet alleen nog steeds dronken, hij beschouwde me ook nog als gelijkgestemde ziel na een onenightstand.
‘Misschien moet je me je nummer geven, voor het geval je ooit gezelschap nodig hebt.’ De verschaalde stank van wat hij ook had gedronken of over zichzelf heen gegooid in combinatie met de overdadige lucht van zijn aftershave kwam dichterbij, zodat ik bijna kokhalsde.
‘Ik heb een vaste relatie,’ zei ik snel, en ik hield het mandje tussen ons. ‘Dus, nee.’
‘Ach ja, natuurlijk,’ antwoordde hij, en hij betastte een pakje Durex voordat hij het aan zijn buit toevoegde. Om te kotsen. Ik draaide me om in de hoop dat hij wegging, maar ik rook hem nog steeds. Ik had het gevoel dat het een geur was die bleef hangen. God zij dank dat Simon weer tot bezinning was gekomen. Dit was de eerste man in vijf jaar die mijn nummer had gevraagd en ik had niet echt het gevoel dat hij het serieuze type was.
Ik betaalde mijn ontbijtartikelen en glipte weer snel de straat op, zo verdiept in mijn iPhone dat ik Meneer Kouros bijna niet meer achter me kon horen mompelen. Het klonk verdacht veel als ‘loeder’. Nee hoor, hij oordeelde niet.
Augustus was in Londen nooit een garantie voor mooi weer, maar deze ochtend was prachtig. Heldere, koele zonneschijn en een staalblauwe hemel. Ik huppelde terug over Upper Street en las intussen de sms’jes van Matthew en Em. Een gedetailleerd verslag vóór zeven uur ’s ochtends zouden ze niet waarderen, dus tikte ik alleen alles goed, verwijderde de stortvloed aan scheldwoorden aan het adres van Simon en bewaarde de overdaad aan lieve berichten. Je wist maar nooit wanneer die nog van pas kwamen.
Ik klapte mijn telefoon dicht en stak hem in mijn achterzak. Ik was niet bepaald goed in het verwoorden van mijn emoties en ik was al helemaal nooit op mijn gemak geweest met het L-woord. Ik hield van mijn ouders. Ik hield van mijn broer, ik hield van Matthew, Emelie, Simon, Galaxy-chocola, Alexander Skarsgård en Topshop Baxter Jeans. En ik hield echt heel veel van mijn flat. Ik had sinds mijn studie heel wat naargeestige kamers gehad en redelijke huizen gedeeld, maar onze prachtige tweekamerflat op de eerste verdieping die we tijdens de recessie voordelig hadden kunnen kopen, was mijn paleis. De afgelopen anderhalf jaar had ik doorgebracht met het stofferen van ons nestje. Vooral met stapels kleren die ik nooit streek, maar toch. Een thuis. Ik beklom de vijf reden naar de koningsblauwe deur en bleef even staan. Ik was zenuwachtig. Stel dat Simon wakker was? Misschien had ik ervoor moeten zorgen dat ik er wat beter uitzag voor ik vertrok. Wat moest ik tegen hem zeggen? Misschien konden we gewoon doen alsof er de vorige avond niets was gebeurd.
‘Hij gebruikt in elk geval geen Kouros,’ zei ik tegen mezelf, en ook zo’n beetje tegen een voorbijwandelende man die zijn hond uitliet, terwijl ik de sleutel in het slot stak.
Het was nog stil in huis toen ik binnenkwam en ik trok mijn schoenen uit om Simon niet wakker te maken. Goed, ik zou mijn tanden poetsen, koffie zetten en dan maar gewoon laten gebeuren wat er gebeurde. Ik zette de ontbijtspullen op het aanrechtblad en liep snel naar de badkamer. Ik liet het gewoon gebeuren. En wat dan nog, dacht ik terwijl ik koud water in mijn gezicht plensde. Een lastig gesprek en daarna weer op weg naar het huwelijk, baby’s en geluk. Iedereen had wel eens een hobbel te nemen: iedereen had zijn eigen moment van gekte. Welke relatie was perfect? Ik greep mijn tandenborstel en hield mezelf voor dat het sprookje dat eindigde met ‘nog lang en gelukkig’ niet meer was dan dat. Een sprookje. Hm, geen tandpasta. Ik dook automatisch in het kastje naast de wastafel op zoek naar een nieuwe tube. Een echte relatie liep niet vanzelf, daar moest je aan werken. Er was begrip voor nodig, compromissen. Je kon niet zomaar wegrennen wanneer het moeilijk werd, je moest…
De tandpasta.
Er lag geen nieuwe tube in het kasje naast de wastafel omdat ik de vorige dag al een nieuwe tube had gepakt. Maar die stond niet in de houder. En ook Simons tandenborstel was weg. En zijn scheermes. Met mijn tandenborstel nog in mijn hand liep ik zachtjes terug door de hal en bleef staan voor de slaapkamer. Ook al wist ik wat me te wachten stond, ik kon de deur gewoon niet opendoen. Ik was misselijk. En kwaad. En stom. Ik duwde de deur met mijn grote teen open en gluurde naar binnen. Naar het lege bed. Ik liep achteruit en voelde iets hards en kouds onder mijn voet, en daarna een gemene, stekende pijn. De foto van Emelies verjaardag. Simon moest hem op weg naar buiten van de muur gestoten hebben. In zijn haast.
Met de tandenborstel in mijn ene en de telefoon in mijn andere hand liet ik me tegen de muur aan zakken, stootte daardoor alle andere foto’s van de muur, en zag mijn bloed op de laminaatvloer druppelen, die Simon zo liefdevol had gelegd, vorig jaar op de dag na de voetbalfinale. Simon zei altijd dat er tijdens het voetbalseizoen geen doe-het-zelfklussen werden gedaan.
Ik klapte mijn telefoon open en toetste ‘laatst gekozen nummer’ in.
‘Matthew?’ zei ik rustig, en ik probeerde mijn tenen niet te krommen. ‘Hij heeft mijn tandpasta meegenomen.’